Wat voor ding dit wel mag wezen? Een plantsoen? Nou … laat ons effe kijken in het woordenboek:
Aanleg met bomen en planten als openbare tuin, publieke wandelplaats.
Van wandelen wordt men gauw moe. Geen wonder dat er in het plantsoen zoveel rustbanken staan. Op een van die zitjes praten twee bejaarde heren met elkaar. De ene is zo rond als een lat, de andere zo plat als een ton.
Roel, de luistervink, liep glimlachend door. "Nou aan die luisterlappen is ook niet veel verstajem meer". Hij verliet het plantsoen en begaf zich naar het adres dat in de dagvaarding vermeld stond. Weldra stond hij voor een ouderwets huisje met een trapgevel. Aan de muur prijkte een naambord.
PALEIS VOOR SCHONE KUNSTEN |
Even dacht Roel aan een vergissing. Hij bekeek nog eens het adres in de dagvaarding. Geen twijfel mogelijk. "Zouden de Nieuwsgierige Aagjes mij hier werkelijk …?" Roel belde aan. Een huisknecht in livrei deed open.
Langs een monumentaal trapje daalden beide mannen naar de zolder die op een lange corridor uitliep.
Roel ging op een rustbank zitten en bekeek het kramakkelachtig frietkraam.
Hoe paradoxaal toch, dacht Roel, het leed van de naaste lenigen en er toch totaal ongevoelig bij blijven. Een paradox zoals je er in dit leven zoveel tegenkomt. Denk maar aan: Wie de roede spaart, haat zijn kind.
Bartje had voor de zoveelste keer onvoldoende voor wiskunde behaald. Roel besloot tot harde tuchtmaatregelen over te gaan. "Laat je broek zakken!" beval Roel. Het knaapje gehoorzaamde. Met moederlijke tederheid stroopte de vader het slipje af. Hij dwong het knaapje zich voorover te bukken. Met wellust keek Roel naar die twee melkwitte heuveltjes. De roede was reeds geheven. Met een woedende door liefde ingegeven kracht sloeg Roel toe. Het knaapje kermde van genot. Hoe lief heb ik mijn kind niet. Ik krijg er warempel een erectie van.
Het was een ouderwets kantoor, het meubilair was modern geweest in de negentiende eeuw. Drie mannen zaten aan een eiken tafel waarop drie naambordjes stonden:
TUT | TOT | TAT |
De heer Tot legde een foto op tafel: het portret van een jonge vrouw; ovaal gelaat, zwart haar, blauwe kijkers, Griekse neus, sierlijke lippen …
De heer Tot legde een tweede foto op tafel: het portret van een oude man; vierkantige tronie, grijs haar, bruine ogen, barbaarse snuit, grove bakkes …
Roel huiverde. "Als ik al zo bang ben, wat voor angsten moet die arme Fanny dan niet uitstaan? Als ze nog leeft tenminste. Ik hoop maar dat het arme schaap niet in het drijfzand weggezakt is".
Zijn broek, kletsnat, kleefde aan zijn dijen. "Fanny!" schreeuwde hij voor de honderdste keer. Een uil antwoordde met een vragend oehoe?
Die verrekte trein had weeral eens vertraging opgelopen en zoals gewoonlijk ging Roel soelaas zoeken in de stationsrestauratie. Tot zijn grote ergernis zat er al iemand aan zijn vast tafeltje. Teleurstelling die algauw verdween toen hij zag welk wondermooi meisje daar zat.
Hij nam plaats tegenover haar, maar na die eerste heldendaad zonk de moed hem in de schoenen. Tevergeefs zocht hij naar de gepaste aanvangswoorden. Het meisje zat er bij met een gezicht van ik heb je wel door hoor, geilaard. Met een bruusk gebaar opende ze haar handtasje en stootte hierbij haar glaasje prik omver. De inhoud kwam op Roels schoot terecht.
Wat was hij teleurgesteld geweest toen hij vernam dat Fanny getrouwd was. Maar enfin, dat huwelijk had de afspraakjes niet belemmerd – of toch niet veel. Deze namiddag waren ze samen in het bos, dat aan de rand van moerasland lag, gaan wandelen.
Woedend was ze weggerend, recht naar het moerasland toe.
Doch ze luisterde niet en hij was haar achterna gesneld. Hoe het mogelijk was, kon hij niet verklaren: Fanny was ineens verzwonden. Hoe hij ook zocht en riep, ze was niet te voorschijn gekomen. En tot overmaat van ramp was hij verdwaald geraakt.
Het begon al te klaren. Het vogelgezang werd overstemd door het geraas van een motor. De autobaan moest niet ver af liggen.
Een halfuur later stond hij aan de rand van de weg te liften. Geen auto stopte. Begrijpelijk. Wie immers wou er zo'n slijkventje in zijn wagen hebben. Dan maar te voet naar de stad.
Thuisgekomen nam hij meteen een stortbad. Vooraleer te gaan slapen schonk hij zich nog een whisky in. Door het raam keek hij naar het appartement aan de overkant.
Tegen een roomkleurige muur staat een zitbank die met een beige hoes overtrokken is. Rechts van de zitbank staat een poef en links een fauteuil, ook allebei met een beige hoes overtrokken. Deze hoezen zijn derwijze gekarteld dat men de indruk krijgt dat zowel de poef, de zitbank als de fauteuil uit stenen kubussen zijn opgebouwd. Uit de parketvloer, die tussen deze drie meubelstukken in ligt, steken drie balkvormige paaltjes waarop een glazen tafelblad rust. Is het dit blad dat de vierde tafelpoot aan ons oog verbergt? Nee, het is een fruitschaal vol blozende krieken die de vierde tafelpoot verbergt. Plots valt de zon op de zitbank neer. Door een vensternis, aan de linkerwand, straalt het licht naar binnen. Wanneer het oog zich in tegengestelde zin van de zonnestraling beweegt, valt het op vijf sierlijke flessen die daar, in die nis, staan te schitteren; een ervan, de rode, heeft een lange hals; de vier blauwe daarentegen hebben een korte hals.
Roel keert zijn rug naar het decor toe en gaat zich een tweede cognac inschenken. Als hij wederom naar het appartement kijkt, bemerkt hij een jonge vrouw die op de bank zit. Het zonnelicht speelt in haar gouden haren. Een vlecht valt op haar blote schouder. Ze draagt een zalmkleurig topje bovenop een groengeelrood gestreepte piratenbroek. Een been heeft ze onder haar zitvlak getrokken. Dromerig staart ze voor zich uit.
Er komt een man binnen. Hij sluipt naar de vrouw toe en richt plots de zwarte loop van een pistool op haar. Verschrikt kijkt de vrouw op, veert recht, tast naar haar borst en valt ruggelings op de zitbank neer. Op dat ogenblik rinkelt de telefoon. Werktuigelijk keert Roel zijn rug naar het gebeuren toe, loopt naar het toestel en neemt de hoorn van de haak.
Kwaad kwakt Roel de hoorn neer, herinnert zich de scène van daarnet en spoedt zich naar het raam. Het appartement is verlaten. Ik heb toch niet gedroomd? vraagt Roel zich af. Hij kijkt op zijn horloge. Het is 10 uur in de morgen. In 7 haasten kleedt hij zich aan en rept zich naar buiten. De avond is reeds gevallen. Spottend kijkt de maan op de stad neer. Er is weinig verkeer in de straat. Een oud manneke laat zijn hondeke nog even een pieske doen. De antieke lantaarnpaal walmt zijn machteloze woede uit.
Enkele straten verder staat Roel voor een torengebouw. Een venster, heel hoog, is verlicht. Heel even heeft Roel het gevoel dat hij daar, in die kamer achter het verlicht venster, verwacht wordt. "Idioot!" snauwt hij zichzelf toe. Hij spoedt zich naar het door de Nieuwsgierige Aagjes opgegeven adres. Wij daarentegen blijven aarzelend staan, nieuwsgierig als we zijn naar wat er zich in die kamer, daar achter dat verlicht venster, afspeelt. Op vleugels van nieuwsgierigheid zweven wij naar dat raam toe; strijken heel sierlijk op de vensterbank neer en gluren naar binnen. Tot onze verbazing zien wij daar de heren Tut, Tot en Tat. Hoe kan dat nou? Onze held kreeg toch een heel ander adres opgegeven? In het gezelschap van de Nieuwsgierige Aagjes bevindt zich nog een vierde personage; een zogenaamde onzichtbare waarnemer. We horen de personages praten:
TOT: Al wat wij over deze zaak weten is het volgende: De
getuige zag hoe de man met een mes de vrouw vermoordde.
TUT: Wie
zijn die getuige, die man en die vrouw?
TOT: Vermoedelijk … Roel, Ton
en Fanny.
OWA: Roel zag hoe Ton met een mes Fanny
vermoordde.
TOT: Ik stel voor, teneinde objectief te blijven, de
benamingen 'getuige', 'man' en 'vrouw' te behouden.
OWA: De getuige
zag hoe de man met een mes de vrouw vermoordde.
TAT: En ik stel
voor om het werkwoord 'vermoorden' door het verbum 'neuken' te
vervangen.
TUT: Godverdomme! Tat! Smeerlap! Jij denkt ook aan niks
anders.
TAT: Maar meneer Tut …
TOT: Laat hem doen, meneer
Tut, in het verleden heeft Tat al meermaals bewezen dat zijn bizarre werkwijze
vruchtdragend is.
TUT: Goed! Laat die viezerik dan maar zijn gang
gaan.
OWA: De getuige zag hoe de man met een mes de vrouw
neukte.
TUT: Toch niet met een mes?
TAT: Met een
pik!
OWA: De getuige zag hoe de man met een pik de vrouw
neukte.
TUT: Met welke pik?
TAT: Zijn
pik!
OWA: De getuige zag hoe de man met zijn pik de vrouw
neukte.
TAT: Is die pik er niet overbodig? Een hond kan het rieken
dat het niet met de neus gebeurde.
TUT: Ja, ook ik vind de informatie
wat al te redundant.
TOT: Laat die pik dan vallen.
OWA:
De getuige zag hoe de man de vrouw neukte.
TOT: Welke is de
relatie tussen de getuige en de vrouw?
TAT: De relatie is Man &
Vrouw.
TUT: Doel je op een echtelijke betrekking?
TAT: Dat
is precies wat ik bedoel, meneer Tut.
TOT: Kan men die getuige onder
de gegeven omstandigheden nog een getuige noemen?
TAT: Nee …
Hoorndrager is de aangewezen benaming.
TUT: Hùhùhù!
OWA:
De hoorndrager zag hoe de man de vrouw neukte.
TUT: En welke is
de betrekking tussen die man en die vrouw?
TAT:
Minna(a)r(es).
OWA: De hoorndrager zag hoe de minnaar de minnares
neukte.
TOT: Is minnares hier wel de gepaste
benaming?
TAT: Nee, overspeelster is de juiste
benaming.
OWA: De hoorndrager zag hoe de minnaar de overspeelster
neukte.
TUT: Ik heb iets tegen die minnaar.
TOT: Laten
we hem verleider noemen.
OWA: De hoorndrager zag hoe de verleider
de overspeelster neukte.
TOT: Wie zijn nu die hoorndrager, die
verleider en die overspeelster?
TAT: Ton, Roel en
Fanny.
OWA: Ton zag hoe Roel Fanny neukte.
TUT: O! Nu
begrijp ik het Tat. Het motief van de moord?
Roel staarde naar de gevel van een heel oud huis. Welke zou de reden kunnen zijn dat de Nieuwsgierige Aagjes mij hier hebben laten doen komen? vroeg hij zich af. Bovenaan de gevel stond volgende tekst:
|
Roel duwde de deur open. Achter de toog stond de livreiknecht.
Kwiek besteeg Roel de trap die naar de kelder daalde.
Ze gingen het hoekje om, de doodongelukkige meisjes met hun levend
vrachtje. Al wenend.
De helft van een half secondeke kan soms lang duren.
Eindelijk werd Roel door de heren ontvangen.
ROEL: Wat is er nu weeral aan de hand?
TOT : We
zijn tot het besluit gekomen dat u een verleider bent.
ROEL: Mag ik
vragen waarop deze veronderstelling gebaseerd is?
TOT : We hebben zo
onze linguïstische methodes.
ROEL: Lin ...? Verklaar eens
nader?
TAT : Het heeft iets te maken met transformationeel-generatieve
taaltheorie.
ROEL: Lijkt me chomskiaans saai te zijn …
TOT :
Hoe dan ook we hebben bewezen dat u een verleider bent. Onze taalkundige
bewijsvoering is onweerlegbaar. Bovendien hebben we uit betrouwbare bron
vernomen dat u onlangs een meisje versierd hebt.
ROEL: En is dat
zonde?
TUT : Ja, vooral als het een minderjarige
betreft.
ROEL: Welke minderjarige?
TOT : Onze zegsman zag
hoe u onlangs in het Z-station een meisje van een jaar of veertien
aansprak.
ROEL: Aah! Bedoel je die anekdote?
TUT : Later
bent u samen met het meisje op de trein gestapt. zeer verdacht, vind
ik.
TOT : Vooral daar u hierbij van uw voorgenomen reisroute bent
afgeweken.
ROEL: Zal ik eens precies vertellen wat er precies gebeurd
is?
TOT : Dat is precies de reden waarom wij u hebben laten doen
komen.
ROEL: Wel … In het station zag ik hoe een postbeambte de
dienstregeling raadpleegde. Naast hem stond dat bewust meisje. Ze weende tranen
met tuiten.
TOT : Waarom weende ze?
ROEL: Wel kijk … Later
vertelde ze me hoe ze in K. bij vrienden van haar ouders gaan logeren was. Ze
zou er twee weken verblijven. Maar na drie dagen verlangde ze zo naar haar
moesje dat ze op staande voet terug naar huis wou. Haar gastheer stak het wicht
op de trein naar B. en raadde haar aan om in het Z-station af te stappen
teneinde daar de verbinding naar W. te nemen, alwaar de moeder haar zou komen
afhalen. Een stomme raad waardoor zij urenlang zou hebben kunnen blijven zitten
wachten. Uit het Z-station vertrekken er immers slechts af en toe treinen naar
W. Toen ze ter plaatse vernam hoe lang ze wel zou hebben kunnen blijven zitten
wachten, is ze in paniek geraakt. Ze was volkomen de kluts kwijt.
TAT
: Nou ik dacht dat meisjes dat reeds bij de geboorte kwijt waren.
TUT
: Hou je tater, Tat!
TAT : Excuseer meneer.
TOT :
Ga verder, meneer Rollemops.
ROEL: De postbeambte legde haar uit hoe
ze in het N-station meer kans maakte. Het meisje greep haar reiskoffer en snelde
weg. Ik zag haar een trap afdalen. De postiljon en ik wisselden nog enkele
woorden en …
TUT : Waarover hadden jullie het?
TOT : Ik
vrees dat dit weinig ter zake doet, meneer Tut.
TUT : Ik beoog enkel
en alleen maar de volledigheid van dit verhaal.
TOT : Ga verder,
mijnheer Rollemops.
ROEL: Waar was ik gebleven?
TOT : Je
stond te praten met die postman.
ROEL: O ja … En toen hoorden we het
meisje bots van de trappen vallen. Ik snelde er heen. Heb haar recht geholpen en
toen, uit medelijden met dat hulpeloos snikkend kind, voorgesteld om haar per
trein naar het N-station te vergezellen. Er was gelukkig weinig volk op die
trein. Het meisje ging over mij op een hoekplaats zitten en kreeg alweer een
huilbui. "Niet huilen, meisje, je zult zien alles komt terecht".
TUT :
Hebt u haar hierbij aangeraakt?
ROEL: Nauwelijks.
TUT : Kunt
u dat nauwelijks nauwkeurig omschrijven?
ROEL: Ik klopte
zachtekens met mijn vuist op haar knie.
TUT : Met uw vuist? Een wel
hoogst agressief gebaar.
ROEL: Had niks met politiek te
maken.
TUT : Zo bedoel ik het ook niet. Maar bij het troosten van een
meisje gebruikt men toch zijn vuisten niet? Eerder de vlakke hand om bevoorbeeld
zachtekens over heur haar te aaien.
TAT : Of men knijpt liefkozend in
haar wang.
TUT : Of in haar kinnetje.
TAT : Of men omarmt
haar heel vaderlijk.
TUT : Men streelt haar tussen de
benen.
TAT : Men rukt haar broekje af.
TUT : Men ritst zijn
gulp open.
TAT : Men rijdt de klautobus uit.
TUT : Men rijdt
de klautobus in.
ROEL: Wist niet dat jullie zulke vieze ventjes
waart.
TUT : Er mag al eens gelachen worden zeker?
TOT :
Vertel verder Roel.
ROEL: Nou … veel valt er niet meer te vertellen.
In het N-station hebben we de trein naar W. genomen, en ik heb het wicht netjes
bij haar moesje afgegeven.
TUT : Is dat alles?
ROEL: Wat had
je meer verwacht?
TUT : Een minder saai verhaal met meer pik-ante
kantjes.
ROEL: Zoals?
TUT : In de trein naar W. stond het
meisje plots op om naar het toilet te gaan. Geilgluiperig sloop Roel haar na.
Het meisje opende de toiletdeur. Roel gaf haar een stomp in de rug en stapte mee
naar binnen. Met het vakmanschap verkregen door jarenlange ervaring ontkleedde
Roel bliksemsnel het kind. Het was de eerste keer dat een man haar uitkleedde.
Verrukt liet het meisje de belager begaan. En toen deden ze dat wat eigenlijk
verboden is tussen minder- en meerderjarigen.
TAT : Krijgen we geen
details?
TUT : Bek toe, Tat!
TAT : Excuseer
meneer.
TUT : Toen dat karweitje achter de rug was, besefte Roel
opeens dat hij de wet overtreden had. Hij wist welke flapuits meisjes doorgaans
zijn en werd bang. Heel, heel erg bang. Zijn misdadig instinkt bracht algauw de
oplossing. Hij wurgde het arme kind, gooide het lijkje in de plee en spoelde
door.
ROEL: Het was misschien wel een klein meisje maar toch wat al
te groot om het door de plee te hebben kunnen doen spoelen.
TUT : Waar
een wil is, is een weg!
TAT : (Tot Tot en Tut) Mijne heren, ik vrees
dat we wat deze zaak betreft geen enkel bewijs hebben. De heer Rollemops kan
zowel edele ridder als vuige maagdenschender zijn. Daarom stel ik voor om tot
het volgend punt van de dagorde over te gaan.
TUT : Wat is het volgend
punt, mijnheer Tot?
TOT : Hoe de ziel van Ton Vat is.
ROEL:
Hoe de ziel van Ton Vat is? Koel en doelmatig, zakelijk en doelgericht. Men zou
zich wel in een zakenkantoor wanen. Iedereen is doodernstig en nergens is er
enig teken van levensvreugde te bespeuren. Business Business Business Bzzzzz …
Bezige bijen zonder hoop op de zeemzoete honing. Uit het kantoor van de
tikjuffrouwen weerklonk een naargeestig geratel:
Roel huiverde. "Wat een zinloos bestaan", mompelde hij. En ineens herinnerde hij zich dat Fanny vandaag begraven werd. Hij spoedde zich naar het kantoor van zijn dienstoverste en wist een vrije namiddag af te dwingen.
Hij stond al tien minuten aan het hekken van de begraafplaats te schilderen toen de lijkwagen gevolgd door drie huurauto's kwam aanrijden. Ton Vat stapte uit. Roel ging hem de hand drukken.
Een man in uniform liet de asbus heen en weer slingeren.
De ogen van Roel schoten vol tranen. Ben jij dat, mijn liefste? Is het met deze droge stof dat ik vochtig één placht te worden? Waar zijn jouw lipjes? Waar zijn jouw tepeltjes? Waar is jouw kutje?
Roel ging in een zetel en de jonge vrouw op zijn schoot zitten. Ze speelde even met haar vingers door zijn haren en zoende hem toen op de mond. Roel liet zijn hand in haar bloes glijden en streelde haar loezen. Fanny beet zachtjes in zijn oorlel en fluisterde toen:
En de voorbijgangers in de straat lachten, en de winkeliers in het deurgat van hun zaak schaterden; de bouwvakkers op het dak van een huis in aanbouw schaterlachten; bulderlachte de man van de straat, gillachte de huisvrouw; zo lachten zij allen, lachten met die rare kwast die daar in vrouwenondergoed op straat liep. Ik droom! zo trachtte Roel zichzelf wijs te maken. Maar hoe hij ook in zijn eigen billen kneep, wakker werd hij niet. Ton Vat was onverwacht thuisgekomen. Roel had nog net, gekleed als hij was, ongezien langs een brandladder kunnen ontsnappen.
Thuisgekomen kwam er eindelijk een eind aan die nachtmerrie. Om van de schrik te bekomen schonk hij zich een whisky in. Twee zelfs. Hij staarde, zoals dat zijn gewoonte was, naar het appartement aan de overkant.
De poef, de zitbank en de fauteuil zijn nu met een blauwe hoes overtrokken. De vierde tafelpoot is nog altijd onzichtbaar, deze keer verborgen door een mand vol bruine kastanjes. In een hoek van de kamer, dichtbij de vensternis, staat een plaasteren voetstuk waarop het gipsen borstbeeld van een man rust. Verder gebeurt er in die kamer niks. Om de gebeurtenissen een kans te gunnen, keert Roel zijn rug naar het venster toe. En begint tot een miljoen te tellen 1 2 3 tempo allegro moderato in de maat van een getal per seconde …
Na 11 dagen 13 uren 46 minuten en 40 seconden kijkt hij weerom naar het appartement. Een man en een vrouw zitten naast elkaar op de zitbank. Op het tafeltje staat een glas whisky naast een glas cognac. De vrouw staat plots recht en verlaat de kamer. De man haalt haastig een groen flesje uit zijn jaszak en giet de inhoud in het cognacglas. Even later is die vrouw daar terug. Ze gaat zitten, grijpt het glaasje cognac en brengt het aan haar lippen. Geboeid kijkt de man toe. Op dat ogenblik rinkelt de telefoon en Roel gaat de hoorn opnemen.
ROEL: Hallo?
TUT : Met de heer Roel
Rollemops?
ROEL: Jaa … alhoewel het daarstraks eerder mevrouw
Rollemops was.
TOT : Hoe bedoelt u?
ROEL: Och laat maar
vallen.
TOT : Ooit gehoord van de Nieuwsgierige
Aagjes?
ROEL: Nooit van gehoord.
TOT : Wel dat zijn wij. De
heren Tot, Tat en Tut om u te dienen.
ROEL: En met wat kan ik u van
dienst wezen?
TUT : We zijn voor het ogenblik bezig met een
moordzaak.
TOT : Graag hadden we dat u ons uw medewerking
verleende.
ROEL: Ik zie niet in wat ik met die moordzaak te maken
heb.
TOT : Heel veel. U bent zelfs onze kroongetuige.
TUT :
Mogen wij u vragen naar deze plaats hier te komen?
ROEL:
Waarom?
TOT : Opdat wij met u deze zaak rustig kunnen
bespreken.
TUT : Kom dus naar deze plaats hier.
ROEL: Waar
ligt deze plaats?
TAT : Wel hier natuurlijk.
TUT : Bek
toe!
TAT : Excuseer meneer.
TOT : Kom naar de Zwaanstraat,
22, en vraag naar de Nieuwsgierige Aagjes.
ROEL: OK. Tot straks dan.
Roel legt de hoorn neer, herinnert zich de scène van daarnet en spoedt zich naar het raam. De kamer is verlaten. Op het tafeltje staat een glas whisky; het glaasje cognac is op de grond gevallen.
Pas is Roel vertrokken of de heren Tut, Tot en Tat vergezeld van die fameuze Owa doen hun intrede.
TUT : Tiens! Hij is niet thuis.
TAT : (heeft
meteen de bar gevonden) Wat een rijk gevulde drankkast heeft die
kerel.
TUT : Afblijven Tat!
TAT : Mag ik u iets
aanbieden?
TUT : Een glaasje cointreau dan maar. Omdat je zo
aandringt.
TAT : En voor u, meneer Tot?
TOT : Een
cola.
TAT : Een kwantrootje, een colaatje en voor mij een dubo dubon
dubonnet.
TUT : Jij moet natuurlijk weeral overdrijven. (De heren gaan
aan tafel zitten)
TOT : Al wat wij over deze zaak weten
is:
OWA: De getuige zag hoe de man met een hamer de vrouw
vermoordde.
Rond dezelfde tijd staat Roel voor twee leeuwen. Gelukkig zijn ze maar van steen die leeuwen. Ze vormen de hoekstenen van een monumentale trap die naar een prachtig paleis voert. Hijgend kom Roel boven. Hij laat de bronzen klopper op de eiken deur vallen. Een knecht in pyjama doet open.
Er stond een lange rij klanten bij het kraam waarin Friet oliebollen verkocht. Toen Roel hem aansprak, snauwde Friet:
Een deur vloog open en twee verpleegsters verschenen. Met verveelde blik keken ze de gang in.
Ze gingen het hoekje om de zich dood vervelende meisjes.
De heer Tat kwam doodgemoedereerd naar buiten en vroeg Roel mee naar binnen. Ze zaten aan tafel de twee andere heren. Tot hield een doodgewone cola in de hand terwijl Tut aan een kelkje cointreau nipte.
De laatste hamerslag werd overstemd door een vreselijke donderslag. Roel huiverde. Van kindsbeen af was hij doodsbang geweest voor de donder. Gelukkig lag de smisse van zijn broer niet ver af. Hij holde er heen. De verbaasde voorslagers hielden hun hamer in toen Roel met de deur in huis viel.
De regen kletterde op het dak van de werkplaats. Door het raam zag men de druppels woest tegen de straatstenen ketsen. Het water stroomde in beken door de straatgoot. Het werd angstig stil in de smisse, net alsof de vijf mannen voor een nieuwe zondvloed vreesden.
Roza vloog meteen in zijn armen. Zachtjes maakte hij zich uit die omhelzing los.
Op straat houdt Roel opeens op met fluiten, zingen en dansen. Hij
kijkt op zijn horloge. Bijna middag. Straks komt Bartje thuis en het eten moet
nog klaargemaakt worden. De arme jongen zal wel weer teleurgesteld zijn als ie
brood met beleg voorgeschoteld krijgt. Zonder op de plassen te letten
snelwandelt Roel naar huis.
Bij het verlaten van de bakker botst Roel onzacht
tegen het lijf van een manneke.
Ondertussen hadden beide mannen de woning van Roel bereikt. De gastheer dekte vliegensvlug de tafel en schonk toen voor zijn genodigde een borrel in zonder zichzelf te schijnen hebben kunnen vergeten zijn. Roel en Tat haalden lustig oude herinneringen op. Toen Bartje thuis kwam, bleef Tat mee eten.
Bartje was terug naar school en ook Tat was vertrokken. Roel schonk zich nog een borrel in en keek voor de derde keer naar het appartement aan de overkant.
De vierde tafelpoot wordt helaas nog altijd aan ons oog verborgen. Deze keer door een mand vol perziken. De poef, de zitbank en de fauteuil zijn nu met een citroengele hoes overtrokken. In de muur naast de fauteuil is een opening waarin een netvormig gordijn hangt. Doorheen de mazen kan men de plantaardige vorm van een yucca ontwaren. Het voorhangsel wordt open geschoven en een jonge vrouw komt binnen. Ze loopt naar de tafel toe en buigt zich over de fruitmand. Terwijl ze een perzik grijpt, wordt het gordijn open geschoven. Er sluipt een man binnen. Hij houdt een mes in de hand. Met één stap staat hij achter de vrouw en … dan begint de telefoon natuurlijk te rinkelen. Werktuigelijk gaat Roel de hoorn opnemen.
De heer Tat ...
Met een verveeld gezicht legt Roel de hoorn op de haak, herinnert zich de scène van daarnet en spoedt zich naar het raam. De kamer is verlaten. Op de parketvloer ligt een perzik.
En op de straatstenen bij de tramhalte ligt een perziksteen. Roel in gedachten verzonken, merkt niet hoe in een voorbijrijdende tram de heren Tut, Tot en Tat zitten. We horen de Nieuwsgierige Aagjes spreken:
TOT : Al wat wij over deze zaak weten is:
OWA:
De getuige zag hoe de man met vergif de vrouw vermoordde.
Roel belde aan. Een lakei in hemdslippen deed open.
In de corridor stond geen kraam meer. Oliebol zat met triestig gezicht op zijn hurken bij de deur van het kantoor.
Dat 0,0625 secondeke duurde een eeuwigheid. Er zwaaide geen deur open en er kwamen geen verpleegsters te voorschijn. Eindelijk werd Roel in het kantoor toegelaten. De heer Tat zat eenzaam achter de eiken tafel.
Vol medelijden keek Roel naar de kudde schapen die wenend naar de slachtbank liepen. En plots herinnerde hij zich de afspraak met Fanny in het spijshuis. Ze zouden lamsbout eten. Hij haastte zich op weg. Fanny was er nog niet en Roel ging aan hun vast tafeltje zitten. Even later kwam de kelner naar hem toe en overhandigde hem een envelop. Met de groeten van mevrouw. Verbijsterd las Roel het briefje dat in de omslag stak:
Ik besta eigenlijk niet. Denk daar eens goed over na, mijn liefste.
Getekend Fanny. Nog lang zal Roel hierover nadenken. Gezeten in zijn huiskamer onder het genot van cognac of whisky. Starend naar het appartement aan de overkant. De poef, de zitbank en de fauteuil zullen rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo of violet gekleurd zijn. De vierde tafelpoot zal nog altijd verborgen zijn. Misschien door een kerstboom waarvan de lampjes zullen flikkeren of de kaarsjes zullen flakkeren. Er zal een vrouw binnenkomen die verrukt naar de kerstboom zal lopen. Er zal een man met een hamer binnenkomen, die met één stap achter de vrouw zal staan, de hamer dreigend geheven. En dan zal de telefoon rinkelen. Natuurlijk zal Roel zich omkeren om de hoorn op te nemen. En hij zal weer een afspraak maken met de heren Tat, Tut en Tot. En achteraf zal hij zich naar het raam spoeden. Het appartement zal verlaten zijn. Of wat dacht je? De kerstboom zal op de grond liggen en eindelijk, eindelijk zullen wij die vierde tafelpoot te zien krijgen. Roel zal zich naar de afspraak spoeden. En de heren Tut, Tot en Tat zullen wel weer een van hun talerige spelletjes spelen. Misschien over volgend thema: De getuige zag hoe de man met een pistool de vrouw vermoordde. Ondertussen zal Roel aan de bel van een of ander gebouw hangen. Een naakte man zal opendoen.
En verbijsterd zal Roel naar huis gaan. Door al het ongerijmde zeer in de war. Hij zal overwegen of het niet de hoogste tijd is om een psychiater te raadplegen. Maar dan gelukkig aan een veel goedkoper geneeswijze denken. Teneinde de muizenissen in zijn hoofd te ordenen, zal hij zich voornemen om deze ganse paradoxale lullifikatie op te tekenen. Pen en papier zal hij grijpen en zijn verhaal aanvangen met volgende prachtzin: